De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wees in juni 2024 een vonnis over een conflict tussen een makelaars-franchiseorganisatie en een aangesloten zelfstandig makelaarskantoor (‘broker’).
In deze zaak komt een belangrijke rechtsvraag aan bod: is de betreffende makelaars-‘agentenovereenkomst’ te kwalificeren als een franchiseovereenkomst?
‘Agentenovereenkomst’ = franchiseovereenkomst?
De betreffende overeenkomst wordt betiteld als ‘agentenovereenkomst’. Echter is de titel van een overeenkomst niet bepalend. Bepalend is de feitelijke inhoud van de onderlinge relatie tussen partijen.
Is dit dan een agentuurovereenkomst, een franchiseovereenkomst of misschien een ander type overeenkomst? De uitkomst van deze vraag is van groot belang, omdat dat bepaalt welk wettelijk kader van toepassing is op de betreffende overeenkomst.
De opsteller van het contract heeft opgenomen in het contract dat het een ‘overeenkomst sui generus’ zou betreffen. De Rechtbank denkt daar anders over.
Volgens de Wet Franchise is een franchiseovereenkomst de overeenkomst waarbij de franchisegever aan een franchisenemer tegen vergoeding het recht verleent en de verplichting oplegt om een ‘franchiseformule‘ op de door de franchisegever aangewezen wijze te exploiteren voor de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten.
De Rechtbank motiveert dat de makelaars-‘agentenovereenkomst’ een franchiseovereenkomst is, aangezien blijkt dat:
– het makelaarskantoor als ‘franchisenemer’ wordt genoemd in het contract
– gebruik wordt toegestaan van handelsnaam, merk met logo’s et cetera van de organisatie;
– gebruik wordt toegestaan van technologieën en informatiesystemen van de organisatie;
– het doel van de samenwerking is onder meer gezamenlijk met andere zelfstandige ondernemers de rentabiliteit en marktpositie verbeteren; en
– de franchisenemer voor een en ander een vergoeding betaalt aan de organisatie.
Gevolg: non-concurrentiebeding voldoet niet aan Wet Franchise en is derhalve nietig!
Aangezien het samenwerkingscontract kwalificeert als een franchiseovereenkomst is in onderhavige kwestie de Wet Franchise van toepassing.
Punt is dat het non-concurrentiebeding van de agentenovereenkomst – overigens volgens beide partijen – niet voldoet aan de Wet Franchise en derhalve nietig is, indien inderdaad sprake is van een franchiseovereenkomst (hetgeen dus het geval is).
De Voorzieningenrechter in kort geding verbiedt de franchiseorganisatie om zich op het non-concurrentiebeding te beroepen. Doordat de franchiseorganisatie de samenwerkingscontracten kennelijk niet in lijn heeft gebracht met de Wet Franchise, voelt de organisatie nu de pijn dat het non-concurrentiebeding nietig is.
Tot slot
Door Pep Legal worden doorlopend samenwerkingscontracten beoordeeld. Hieronder ook vele contracten die niet specifiek als ‘franchiseovereenkomst’ zijn betiteld maar wel veel kenmerken hebben van een franchiseovereenkomst.
Het belang is evident: juiste kwalificatie van de overeenkomst is bepalend voor de juridische toets van rechtsvragen over de overeenkomst en kan echt het verschil maken de uitkomst daarvan. Bijvoorbeeld voor de vraag of de franchise-standstillperiode in acht genomen had moeten worden en de vraag of een non-concurrentiebeding aan de eisen van de Wet Franchise moet voldoen.
Het blijft opletten of een contract mogelijk toch een franchiseovereenkomst betreft, zoals in deze makelaars-kwesties het geval bleek. Heb je hier vragen over, neem dan gerust contact op met franchiseadvocaat Jorg van de Peppel.
Lees de gehele uitspraak hier:
Rechtbank Den Haag, datum uitspraak 10-06-2024, datum publicatie 17-06-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9218